Het vierde lied van de Knecht des Heren is een van de kernteksten, misschien wel de centrale profetie van het verzoenend lijden en sterven van Christus. Jezus heeft zelf de woorden van Jes. 53: 5-6 en 11-12 op Zijn lijden betrokken (o.a. Mk. 10:45 en 14:41). Deze woorden zijn sleutelteksten voor het verstaan van de verkondiging van het Nieuwe Testament. Zo zijn deze woorden de kerkgeschiedenis ingegaan, als getuigenis van Christus en als opwekking tot navolging[1]. Zo verkondigt de kerk Christus, die geleden heeft[2].
Welke sporen heeft Jesaja 53 in de Joodse uitleg getrokken? Over wie gaat naar Joods verstaan dit lied van de Knecht des Heren en wat wordt er van hem gezegd? Merkwaardigerwijs is er in de klassieke midrasj betrekkelijk weinig over Jesaja 53 als geheel te vinden. Nergens wordt de gehele tekst becommentarieerd[3]. Alleen Targoem Jonathan geeft een interpreterende vertaling van heel Jesaja 53, maar dat ligt aan de aard van het werk. Anderzijds worden verzen uit Jes. 53 in de klassieke rabbijnse literatuur her en der geciteerd. Deze plaatsen werpen ook licht op het verstaan van de tekst. Pas in de Middeleeuwen vinden we teksten die als commentaar op Jes. 53 gecomponeerd zijn. Er ontstaan werken, die de Bijbel vers voor vers, of perikoop voor perikoop uitleggen. Na een korte beschouwing van de Targoem Jesaja 53 bezien we een aantal van deze Middeleeuwse commentaren. Centraal staan de uitleg van de Jalkoet Sjimoni en die van Rasji. Daarnaast wijs ik ook op enkele andere werken c.q. tradities.
Targoem Jonathan
Targoem is een Aramese vertaling van de Profeten en de Geschriften. Misschien is parafrase een betere benaming. Hoewel geen midrasj in eigenlijke zin, is het genre hier toch aan verwant: de metoergeman (vertaler) vertaalt niet alleen, maar geeft tegelijk een interpretatie, een toepassing van de tekst, zij het nooit willekeurig. Bij Jesaja 53 is dat wel heel opvallend. De Knecht des Heren is hier niet de lijdende, maar de triomferende Messias[4]. Wellicht weerspiegelt de Targoem polemiek met het christendom. Anderzijds spelen ook andere historische omstandigheden een rol, zoals de Messiaanse spanningen ten tijde van de opstand van Bar Kochba (132-135 na Chr.) Targoem Jes. 53 is waarschijnlijk in deze periode te dateren.
Volgens de targoemist gaat Jes. 53 over de verheerlijking en verhoging van de Messias. De Messias wordt getekend als leraar van de Tora en als bouwer van de Tempel, die door de zonde van het volk ontwijd was. Door bekering tot de leer van de Tora vindt de zondaar, op voorbede van de Messias, vergeving van schuld. Tegenover de Messias is de glorie van de heidense koninkrijken verachtelijk en voorbijgaand. Zíj zien eruit als een man van smarten. De Messias bevrijdt het Land Israël uit de macht van de volken en brengt de ballingen terug. De ‘rest van het volk’ zal, gereinigd van zonden, het koninkrijk van de Messias zien en toenemen in nageslacht; zij zullen hun dagen verlengen. Tenslotte ontvangt de Messias, die bereid was zijn leven te wagen voor zijn volk, als beloning de rijkdom van de volken.
De targoemist verenigt verschillende in het vroege Jodendom gangbare Messiasbeelden in één persoon: als voorbidder, wetsleraar, bevrijder en bouwer van de Tempel is de davidische Messias exclusieve heilsmiddelaar geworden. Maar hij sterft niet. De dood treft de heidenvolken.
Jalkoet Sjimoni
Jalkoet Sjimoni[5] is wellicht een wat minder bekend werk. De Jalkoet is een midrasjcompilatie op het hele Oude Testament. De samensteller, Sjimon ha-darsjan, leefde waarschijnlijk in de 13e eeuw[6]. De Jalkoet is eigenlijk een bloemlezing van citaten uit oudere werken, waarvan sommige verloren zijn gegaan. Het commentaar is ingedeeld in paragrafen, die vooral als intern verwijzingssysteem fungeren. De paragrafen volgen niet de hoofdstukindeling van de Bijbel, zoals wij die kennen.
Dat blijkt ook bij het vierde Knechtslied van Jesaja. De betreffende paragraaf (476) neemt Jes. 52:12 t/m 54:1 samen. De tekst wordt niet vers voor vers becommentarieerd. Dat doet de samensteller alleen in de Tora. Hier beperkt hij zich tot slechts enkele verzen: Jes. 52:13 en 53:5, 10 en 12. Wellicht is daarin voor hem de hoofdlijn gegeven of hij heeft eenvoudig geen geschikt materiaal bij de overige verzen gevonden. Hoe dan ook, we zullen hem daarin volgen. Zo komen we ook de oudere uitlegtradities op het spoor, die hij verzamelt. Wat heeft hij te zeggen?
Jes. 52:13: Zie, mijn Knecht zal voorspoedig zijn[7]. Dat is, zegt het commentaar, melech hamasjiach, de Messiaanse koning. Tekst en uitleg vervolgen dan: ‘Hij zal verhoogd en verheven, ja, zeer hoog worden. Verhoogd boven Abraham, want er staat over hem geschreven (Gen. 14:22): ik heb mijn hand opgeheven[8] tot de HERE. Verheven boven Mozes, want er staat over hem geschreven (Num. 11:12): dat Gij tot mij zegt: draag[9] het in uw schoot. En hoger dan de dienstdoende engelen, want er is over hen gezegd (Ez. 1:18): en hun velgen, die waren hoog[10]. En zo zegt de Schrift (Zach. 4:7): wie zijt gij, o grote berg enz. Want hij is groter dan de vaderen.’
Dit commentaar is opmerkelijk, niet in de eerste plaats, omdat de knecht als de Messiaanse koning wordt geïnterpreteerd. Dat vonden we ook in de Targoem. Maar hier is, hoewel voorzichtigheid geboden is om niet te veel in de tekst te willen horen, de suggestie tegelijk toch ook, dat de Messias in de onmiddellijke nabijheid van God verkeert. Waar komt deze uitleg vandaan? De Jalkoet ontleent hem, met zekere wijzigingen, aan midrasj Tanchoema, een homiletische midrasj[11]. In een ‘preekschets’ bij parasjat Toledot (Gen. 25:19-28:9) treffen we de tekst aan. Laten we even kort op deze preek ingaan. De darsjan (de prediker) begint met Psalm 121, verbindt die met Zach. 4:7 en betrekt dit op de Masjiach ben David, de Davidische Messias. Waarom heet hij ‘grote berg’? Omdat hij groter is dan de vaderen. En dan volgt Jes. 52:13 en zijn uitleg. Daarin verbindt Tanchoema de drie uitspraken over de verhevenheid van de Knecht eerst met de aartsvaders: de Messias is verhoogd boven Abraham, verheven boven Izaak en hoger dan Jakob. De Messias komt op de wolken als een Mensenzoon (Dan. 7) en Hij zal de armen met gerechtigheid richten (Jes. 11:4). Vanwaar komt Hij? Hij komt door de bergen (Jes. 52:7). Zo keren we terug naar Psalm 121. Israël zegt: ‘Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komt. Mijn hulp is van de Here, de Maker van hemel en aarde’. Dat is het slot van de preek. De Messias overstijgt de aartsvaders en de groten in Israëls geschiedenis; hij komt van boven[12]. Deze uitvoerige onderbouwing vinden we echter niet in de Jalkoet terug. Hij citeert alleen kort de hoofdzaak.
Het commentaar van de Jalkoet gaat nu verder met Jes. 53:5[13]: ‘Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem en door Zijn striemen is ons genezing geworden.’ Het lijden is, volgens de uitleg, in drie delen verdeeld over de aartsvaders, de generatie van de afval en de Messiaskoning[14]. Heeft het lijden verzoenende betekenis? Het gebruikte woord heeft ook de notie van straf, tuchtiging, in zich. Maar de midrasj lijkt niet in te gaan op de betekenis van dit lijden. Het verzoenende aspect is afwezig. Dat het lijden ook de Messias geldt, wordt onderbouwd met Psalm 2. Daarmee staat het toch meer in de sfeer van verzet tegen God en Zijn dienaren. Deze psalm laat tegelijk zien wat de woonplaats is van de Messias: ‘op Sion, Mijn heilige berg’.
Vers 10 is vervolgens aan de orde. ‘Het behaagde de HERE hem te verbrijzelen’. Rabba[15] gebruikt dit vers om te laten zien dat God degene in wie Hij een behagen heeft, verbrijzelt met lijden. Degene die het lijden op zich neemt, doet dat vrijwillig en uit liefde, zoals een schuldoffer een bewuste daad is. Maar daarvoor ontvangt hij ook loon: ‘hij zal nageslacht zien, hij zal de dagen verlengen’. En meer dan dat: zijn onderwijs blijft met hem bewaard, zoals er staat: ‘het welbehagen des Heren zal door zijn hand gelukkiglijk voortgaan’. Wie wordt hiermee bedoeld? De geciteerde overlevering geeft hierop geen direct antwoord, maar het is iemand die groot is in het onderwijs van de Tora. Zijn het Israëls leraren, die lijden om de Tora?
In een andere talmoedische overlevering[16] die de Jalkoet hier citeert, wordt vers 12 op Mozes betrokken. Volgens R. Simlai wilde Mozes het Land (Israël) binnengaan om voor Israël de geboden te vervullen. De toegang werd hem door God wel belet, maar hij ontving zijn loon alsof hij ze gedaan had. ‘Want er is gezegd: daarom zal Ik hem een deel geven van velen’. Immers, Mozes wilde zichzelf ter wille van Israël aan de dood overleveren (Ex. 32:32)? Zo stortte hij zijn ziel uit in de dood en is hij met de overtreders geteld geweest. Hij deed verzoening over de zonde van het gouden kalf en bad om ontferming over de zondaars van Israël. Ergens anders[17] wordt Mozes gezien als staande aan het hoofd van drie categorieën Talmoedgeleerden. Met elk van hen ontvangt hij loon.
Het is een bekend procédé in de midrasj om teksten uit de Profeten of de Psalmen te interpreteren als betrekking hebbend op een bijbelse figuur. Je zou het ook omgekeerd kunnen zeggen: bijbelse personen worden begrepen in het kader van profetische of psalmteksten. De betekenis van de profetie wordt in eerste instantie veelal binnen de Bijbel zelf gezocht. Op allerlei niveaus zijn alle bijbelwoorden altijd op een of andere manier met elkaar verbonden. Het is de kunst – in positieve zin! – om dit gesprek binnen de tekst te horen.
We kunnen constateren dat Jes. 53 niet als eenheid geïnterpreteerd wordt. Aan de afzonderlijke verzen worden verschillende beschouwingen geknoopt, die echter wel met elkaar gemeen hebben, dat steeds een concrete persoon centraal staat. De knecht wordt niet collectief opgevat, bijv. als Israël. Hij is de Messias in de eerste twee tradities, Mozes in de laatste twee. Blijft over de traditie uit Berachot. Wie is degene die door lijden verbrijzeld wordt en zichzelf opoffert als schuldoffer? Het lijden verbindt hem met wat over de Messias gezegd wordt, zijn grootheid in de leer met de tekening van Mozes. Maar ook de Messias zal Tora onderwijzen, zoals we eerder zagen. Aan Mozes wordt ook duidelijk, dat de verzoenende taak vooral gelegen is in het doen van voorbede.
De hoge Middeleeuwen: Rasji
Jalkoet Sjimoni sluit een periode van creatieve bijbeluitleg af. Wat er in de klassieke periode aan bijbeluitleg is gedaan, is geconsolideerd. Maar de bijbelstudie gaat door en in rabbi Sjlomo ben Jitzchak (Rasji) ontmoeten we de eerste van de grote uitleggers uit de hoge Middeleeuwen. Hij leefde van 1040 tot 1105 in Frankrijk. Zijn commentaren op de Bijbel en de Talmoed zijn zo gezaghebbend, dat ze altijd afgedrukt worden in de traditionele Joodse uitgaven. Rasji heeft een voorliefde voor een letterlijke uitleg (pesjat) van de tekst, maar geeft vaak ook de meer ‘vrije’ uitleg (derasj, vgl. het woord midrasj) weer.
Voor het eerst (sinds de Targoem, waar Rasji regelmatig naar verwijst) wordt Jes. 53 van een doorlopend commentaar voorzien. Vers voor vers verklaart Rasji woorden en uitdrukkingen. Zo geeft hij een systematische interpretatie van de hele tekst.
Volgens Rasji’s uitleg[18] gaat het vierde Knechtslied over Israël temidden van de volken. ‘Mijn Knecht’ (vs. 13) is Israël. Dat zegt hij hier nog niet met zoveel woorden, maar verderop, in het commentaar bij vers 3, gaat hij daar wel op in: ‘Het is de gewoonte van deze profeet om over Israël als een persoon te spreken: vrees niet, mijn knecht Jakob; zo ook hier: Zie mijn knecht zal voorspoedig zijn: hij zegt dit over het huis Jakob.’ Het is dus duidelijk uit andere plaatsen waar over de Knecht gesproken wordt. In de uitleg van 52:13 is deze identificatie geïmpliceerd: ‘voorwaar, in het laatste der dagen zal mijn Knecht[19] de rechtvaardigen, die in hem zijn, voorspoedig maken.’ Israël treedt op als de knecht.
Het zijn dan de zogenaamd machtige volken (de velen), die zich ontzet hebben over de nederige staat van Israël (52:14): Israëls gezicht is ‘donkerder’ dan van de andere mensen. Maar dan zal Israël de volken verstrooien. De koningen zullen hun mond dichthouden, want nu zien ze de heerlijkheid van Israël, waarvan hun nooit verteld was. ‘Wie zou deze boodschap geloofd hebben?’ zeggen de volken tegen elkaar: ‘als we het van anderen hadden gehoord, wat we nu zien, hadden we het niet geloofd’. Zo wordt Israël beschreven als aanvankelijk een klein en nietig volk, onooglijk temidden van de machthebbers van de wereld: het zag er in het begin niet uit. Maar dat was, voordat Israël voorspoedig was. Nu het, in het laatste der dagen – daarover spreekt de profetie – de heerlijkheid verworven heeft, ontdekken de volken wat de werkelijke betekenis van dit volk is:
‘Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op zich genomen. Nu zien we echter, dat hem dit niet vanwege zijn eigen vernedering overkwam, maar dat hij gestraft is met lijden, opdat alle volken door de tuchtiging van Israël verzoend werden[20].’ ‘De straf voor onze vrede was op hem. Over hem kwamen alle tuchtigingen die tot onze vrede dienen, want hij was getuchtigd opdat er vrede zij voor heel de wereld.’ Omwille van Israëls lijden laat God zich door hem verbidden. Rasji interpreteert het slot van vers 6 in overeenstemming met het slot van vers 12, waar hetzelfde woord gebruikt wordt: Israël doet voorbede voor de ongerechtigheid van allen.
De straf die Israël draagt, het lijden dat het ondergaat, is het lijden in de ballingschap. Ook daarover spreken profetie en uitleg: ‘want hij was afgesneden van den beginne en in ballingschap uit het land der levenden, d.i. het land Israël. Want om de overtreding van mijn volk kwam deze plaag over de rechtvaardigen onder hen.’ Zijn het binnen Israël zelf de rechtvaardigen die lijden om de zonden van het volk en de volken, zoals de rechtvaardigen in 52:13 ook binnen Israël staan?
De Knecht aanvaardt het doodvonnis dat de goddeloze heidenen en de wereldse machthebbers over hem uitspreken. Dat is de strekking van Jes. 53:9. Tegelijk heiligt hij zo de Naam: ‘Hij bewilligde erin om naar het oordeel van de goddelozen begraven te worden, opdat hij niet de God der levenden zou verloochenen.’ Hij accepteerde het vonnis, omdat hij niet wilde handelen ‘als de volken bij wie hij woonde’. Er was geen bedrog in zijn mond: hij weigerde ‘sterren en sterrenbeelden te aanbidden’, wat de Talmoedische uitdrukking voor alle heidense godsdienst is. In de ballingschap was de druk op Israël groot om de godsdienst van de volken over te nemen. Verwijst Rasji naar zijn eigen tijd, waarin Israël het geweld van christelijk Europa onderging?
Het lijden van de Knecht is een proef, maar het is niet het einde. ‘Het behaagt God hem te verbrijzelen en hem terug te brengen naar het goede. Daarom heeft Hij hem ziek gemaakt.’ Wanneer hij zijn ziel tot schuldoffer gesteld zal hebben. God zei: Ik zal zien of zijn ziel zich overgeeft aan mijn heiligheid en aan mij schuldoffer brengt over alles, wat hij begaan heeft, Ik zal hem loon vergelden, Hij zal zaad zien etc. Schuldoffer wil zeggen zoengeld dat een mens geeft aan hem, tegen wie hij gezondigd heeft.
De Knecht gebruikt geen geweld, maar spreekt recht over allen die ten gerichte komen: ‘Door zijn kennis zal de rechtvaardige rechtvaardig maken’ (vs. 11). En hun ongerechtigheden verdroeg hij, zoals alle rechtvaardigen doen. Zoals er is geschreven: gij en uw zonen zullen de ongerechtigheid van het heiligdom dragen (Num.18:1). Daarvoor ontvangt hij als beloning een erfdeel onder de groten (vs. 12), dat zijn de aartsvaders. Het slot van vers 12 interpreteert Rasji als verzoenend lijden. De Knecht heeft zijn leven uitgestort in de dood en is met de overtreders geteld geweest. Dat wil zeggen dat hij het lijden verdroeg alsof hij gezondigd had. Híj droeg, voor anderen, de zonde van de velen. En hij bad voor de overtreders omwille van zijn lijden, want door zijn hand kwam het goede over de wereld.
Sterker dan in de vorige teksten die we zagen, wordt de betekenis van het lijden belicht. Het lijden van de Knecht, van Israël, is de grond voor de verhoring van het gebed dat Israël doet voor de overtreders. De rechtvaardigen in Israël lijden om de zonde van de zondaren in Israël. Tegelijk lijdt Israël, de Knecht, om de zonden van de volken.
In Rasji’s voetspoor
Rasji’s uitleg is bepalend geworden voor de hele verdere traditie, ook in de moderne tijd. Bij veel uitleggers weerspiegelt zich de uiteenzetting met het christendom. De godsdienstgesprekken die in verschillende tijden gevoerd zijn, hebben hun sporen nagelaten in de commentaren. Op een persoon, die mij onbekend was en die ik bij de voorbereiding van dit verhaal tegenkwam, wil ik nog kort de aandacht vestigen. Rabbi Jitzchak ben Avraham[21], een Karaïet uit Troki in Litouwen, gebruikt Jes. 53 in zijn polemiek met de christelijke theologie. Zijn uitleg sluit, ondanks zijn Karaïetische achtergrond, aan bij het werk van Rasji en de klassieke rabbijnse exegese, zijn discussie met het christendom toont een grondige kennis van zijn tegenstander. Zijn werk geeft er ook blijk van, dat in zijn tijd, de tweede helft van de zestiende eeuw, de godsdienstgesprekken in Polen-Litouwen in een veel opener sfeer verliepen dan dat ooit in het westen het geval is geweest. Het waren echt gesprekken.
Ook R. Jitzchak concludeert uit de context van het boek Jesaja, dat de Knecht alleen maar Israël kan zijn en dan specifiek het volk Israël dat in de ballingschap, in alle generaties, niet alleen de Babylonische, lijdt. De volken erkennen, dat Israël lijdt om de verzoening van hun zonden, al dachten ze eerst, dat het was, omdat de Joden de Messias, Christus hun God, gedood hadden. Maar ook erkent Israël, dat het uit liefde gekastijd wordt. In de ballingschap draagt het de straf voor de eigen zonde én plaatsvervangend die van de volken. Met name komt dat tot uitdrukking in de voorbede voor de zondaars. Het uitzicht is de Messiaanse tijd, waarin God het lijden van zijn volk afneemt en Israël in het beloofde land in voorspoed zal leven.
Slot
Een beschouwing[22] van de ontwikkeling van de joodse exegetische traditie van Jes. 53 leert dat juist hier sprake is van een wederzijdse bevruchting van jodendom en christendom. De christelijke opvatting van het lijden van Christus, de Zoon van God, verschafte de Joden de middelen om hun eigen lijdensgeschiedenis als volk te verstaan. Daarin heeft Rasji de verzoening als vrucht van het lijden en de voorbede van Israël, een opmerkelijke plaats gegeven. Bewust of onbewust heeft hij christelijk gedachtegoed in zijn uitleg toegepast. Omgekeerd is in de latere christelijke exegese het collectieve verstaan van de Knecht een wezenlijk element geworden. Datgene waarover Joden en christenen het meest diepgaand tegenover elkaar staan, brengt hen juist ook het dichtst bij elkaar. Of beter: Hij, over Wie Joden en christenen het diepst verdeeld zijn, zal hen in zijn Naam verenigen.
[1] Men kan in de uitleg van de Vroege Kerk onderscheid maken tussen een ‘exemplarisch model’ en een ‘christologisch model’. Christoph Markschies, Der Mensch Jesus Christus im Angesicht Gottes. In: Bernd Janowski und Peter Stuhlmacher (ed.), Der leidende Gottesknecht. Jesaja 53 und seine Wirkungsgeschichte, Tübingen 1996, 197-248.
[2] Tegenwoordig valt overigens vaak een voorkeur te bespeuren voor de term lijdende Messias. Maar daarmee is nog niet gezegd dat we dan ook dichter bij de Joodse identiteit van Jezus komen.
[3] De tekst, die wij nu als het vierde lied van de Knecht des Heren beschouwen, is in de christelijke noch in de Joodse uitleg altijd als eenheid is opgevat.
[4] Zie Jostein Ǻdna, Der Gottesknecht als triumphierender Messias, in Der leidende Gottesknecht, 129-158.
[5] Stemberger, p. 341v.
[6] Volgens het titelblad van de oudste drukken in Frankfurt a/Main
[7] NBG-1951. Indien niets vermeld, is de Statenvertaling gebruikt. Het hier gebruikte woord jaskil nodigt overigens uit tot uiteenlopende interpretaties en vertalingen: verstandig handelen, voorspoedig zijn/maken.
[8] ‘Verhoogd’ en ‘opgeheven’ beiden afgeleid van dezelfde Hebreeuwse stam.
[9] Verheven en dragen beide afgeleid van dezelfde Hebreeuwse stam.
[10] Min of meer letterlijk staat er: en hun velgen, en zij hadden hoogte. Opnieuw een overeenkomst in woordstam en een woordspel met gav (velg, eig.: rug) en gava (hoog zijn).
[11] Het materiaal van de Tanchoema gaat mogelijk terug tot voor 400 na Chr. en stamt uit het land Israël. De Tanchoema is opgezet naar de indeling van de synagogale lezingen.
[12] In Genesis Rabba I.4 is sprake van de pre-existente Messias als een van de zes vóór de grondlegging der wereld geschapen werkelijkheden.
[13] Ontleend aan midrasj Samuel (agadat Sjmoeël), opnieuw een ‘late’ (11de eeuw?) tekst met niettemin heel oud materiaal.
[14] Met afval wordt volgens een noot in de Jalkoet geloofsafval genoemd. Het Hebreeuwse woord wordt ook gebruikt voor bekering tot het christendom. De uitleg wordt ook geciteerd bij Psalm 2, maar met een variant. Daar zijn de drie perioden van lijden zo verdeeld: een voor David en de aartsvaders, een voor onze generatie en een voor de Messiaanse koning. Volgt het citaat Jes. 53. Mogelijk gaat de variatie terug op een verschrijving.
[15] De traditie is genomen uit de Babylonische Talmoed, Berachot 5a.
[16] Babylonische Talmoed, Sota 14a.
[17] Sifre 355. Daarmee sluit de Jalkoet zijn commentaar af. Het is een commentaar op Deut. 33:21.
[18] Duitse vertaling van Rasji Jes. 53 bij Schreiner, p. 184-186 (volledige gegevens in noot 21). Vgl. verder Joel E. Rembaum, The Development of a Jewish Exegetical Tradition regarding Isaiah 53. Harvard Theological Review 75:3 (1982) 289-311.
[19] Sommige uitgaven hebben hier: ‘Mijn Knecht Jakob’.
[20] De laatste woorden, over de verzoening van de volken, zijn weggelaten in de rabbijnenbijbel. De gedachte wordt echter verderop nog een keer geformuleerd.
[21] Stefan Schreiner, Sepher Chizzuq Emmunah von R. Isaak ben Avraham aus Troki, in Der leidende Gottesknecht, 159-195.
[22] Joel E. Rembaum, a.a. p. 310.