In de redactie kwam de gedachte naar voren als voorbeeld van een kerk die zich intensief met een nieuwe bezinning op de relatie kerk – Israël na de Sjoah heeft bezig gehouden een overzicht te geven van de ontwikkelingen binnen de Nederlandse Hervormde Kerk tot en met de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland. In twee afleveringen in dit en het volgende nummer een relaas over ‘Van NHK naar PKN’.
Voortrekkersrol
Algemeen bestaat de overtuiging, dat de Nederlandse Hervormde Kerk sinds Wereldoorlog II een voortrekkersrol speelde in het opnieuw doordenken en formuleren van de relatie tussen de christelijke kerk en Israël. Zo schrijft bv dr.ir. J. van der Graaf in zijn werk De Nederlandse Hervormde Kerk belijdend onderweg in het hoofdstuk Kerk en Israël in gesprek: “In geen land ter wereld is de bezinning op de verhouding van de kerk en Israël zo aan de orde geweest en is de joods-christelijke toenadering zo gevorderd als binnen de kerken in Nederland, waarbij de Nederlandse Hervormde Kerk een voortrekkersrol heeft gespeeld. Zending maakte op den duur plaats voor (getuigend) gesprek. In de Encyclopaedia Judaica wordt de Hervormde Kerk aangeduid als ‘the first to mold a more positive theological approach to Judaism (…) and to advocate the adoption of a dialogue in place of missionary activities’. Dr. K. Blei noemt de aandacht voor Israël als het volk van Gods eerste en blijvende liefde typisch Nederlands. Buiten Nederland is iets vergelijkbaars alleen aan te treffen in (bepaalde) delen van het Duitse protestantisme. Zelf stuitte hij, zegt hij, in ieder geval op onbegrip, wanneer hij in zijn bijdragen aan internationale oecumenische discussies uitging van de unieke verbondenheid van kerk en ook huidig Israël.”
Dr. H. Vreekamp heeft de geschiedenis van deze verhouding beschreven voor de na-oorlogse periode tot 1992 in Zonder Israël niet volgroeid (Kampen 1992). Hier nu een globaal overzicht van de jaren ’70 tot de eerste decennia van de 21ste eeuw, het tot stand komen van de Protestantse Kerk in Nederland. Maar eerst kort iets over de ontwikkeling tot de jaren ’70.
Israël en de kerk. De protestantse erfenis
Zicht op Israël heeft in de Nederlandse christelijke traditie oude wortels. Zestiende- en zeventiende-eeuwse theologen van de Nadere Reformatie verwachtten op Bijbelse gronden de bekering en het nationale herstel van het Joodse volk. In de negentiende eeuw wezen niet alleen Bilderdijk en Da Costa op de eigen positie van Israël, maar ook ethische theologen als Chantepie de la Saussaye en Gunning. Johannes de Heer verkondigt als evangelist na de Eerste Wereldoorlog het komende vrederijk en het herstel van Israël.
Tot de Tweede Wereldoorlog vindt de liefde voor het Joodse volk zijn bedding vooral in organisaties voor zending onder Israël die min of meer los van de kerk functioneren. In de oorlog wordt dat anders. De anti-Joodse maatregelen van de nazi’s dwingen de kerken uitspraken te doen over het Joodse volk, in eerste instantie over de Joodse leden van de kerk. In 1942 wordt de Hervormde Raad voor Kerk en Israël opgericht, bedoeld om de Jodenzending in te kaderen in het leven van de kerk. Maar het besef dat de verhouding tot Israël anders is dan tot de volkeren was al ontstaan en was groeiende. De Nederlandse Hervormde Kerk gaf zich daar als eerste kerk rekenschap van in haar nieuwe kerkorde van 1951. De Hervormde Kerk ziet zichzelf als “Christus-belijdende geloofsgemeenschap gesteld in de wereld om Gods beloften en geboden voor alle mensen en machten te betuigen” en vervult “in de verwachting van het Koninkrijk Gods haar apostolische opdracht in het bijzonder door haar gesprek met Israël, door het werk der zending en door de verbreiding van het Evangelie en de voortdurende arbeid aan de kerstening van het volksleven in de zin der Reformatie” (Art. VIII-1). Het gesprek met Israël, en niet de zending onder de Joden, als eerste apostolische opdracht. Waarover moet dat gesprek gaan? Het gaat wel om het getuigenis dat Jezus de Christus is. Maar voorop staat de belijdenis van de verwachting van het Koninkrijk Gods.
Fundamenten en Perspectieven
De verwachting van het Rijk Gods was een Bijbelse herijking van het belijden die in 1949 was uitgedrukt in Fundamenten en Perspectieven van belijden, een “proeve van hernieuwd reformatorisch belijden”. De belijdenis wordt ontvouwd vanuit het koningschap van God en Zijn komende koninkrijk. Drie zaken die eerder nooit in belijdenissen voorkwamen krijgen hier aandacht: de geschiedenis, het persoonlijk leven en heden en toekomst van Israël. De gebeurtenissen van de eerste helft van de twintigste eeuw hebben de opstellers daartoe genoopt. Zij schrijven in hun toelichting bij artikel 17, over heden en toekomst van Israël: “Van dit artikel moet, evenals van art. 14 [over de geschiedenis] en 15 [over het persoonlijk leven], maar in nog sterkere mate, gezegd worden, dat men iets dergelijks in oudere belijdenissen tevergeefs zoeken zal. Pas het weer oplaaiend antisemitisme na de eerste wereldoorlog, heeft ook in de gemeente van Christus vragen wakker gemaakt aangaande de plaats die Israël nu nog, na zijn verwerping van de Messias Jezus, in Gods plan inneemt.” De vervangingsgedachte (de uitverkiezing van de gemeente is gekomen in de plaats van de uitverkiezing van Israël) wordt verworpen als strijdig met de bedoeling van het Nieuwe Testament. “De gemeente moet weten, dat ze zonder Israël niet volgroeid is” (p. 58).
Israël en de kerk
In 1959 biedt de Hervormde synode de studie Israël en de kerk aan de kerk aan. De bedoeling van dit geschrift is “om de gemeente hulp [te] geven in het verder speuren naar de weg van God met het joodse volk”. De studie bouwt voort op wat in Fundamenten en Perspectieven van belijden is uitgesproken. Ook hier is het uitgangspunt, of een van de uitgangspunten, het komende rijk van God. Het eschatologische denken heeft oog voor Gods handelen in de geschiedenis, met Israël en met de volken. Daardoor kan er ook over Israël in het heden gesproken worden (hoofdstuk IV). In de eerste plaats gaat dat hoofdstuk vooral over datgene, waar de kerk in haar getuigenis tegenover Israël eigenlijk steeds tekort schiet. Vervolgens wordt gesproken over de continuïteit van Israëls bestaan, waaruit blijkt dat Israël moeilijk is in te passen in de gebruikelijke denkkaders. Er wordt ook nagedacht over de betekenis van het “land” (de aanhalingstekens staan zo in de tekst, p. 40) en de staat. Met een beroep op de profeten en het Nieuwe Testament stellen de schrijvers dat er een band blijft tussen Israël en het land der belofte. De staat Israël is een drievoudig teken: van onze onmacht om Israël een veilige plaats te bieden, van Gods trouw en van de nieuwe weg waarop het volk van Godswege wordt gezet, waarin God het een nieuwe kans schenkt om zijn verkiezing te vervullen. Belangrijk om te onderstrepen is, dat de staat Israël een teken van Gods trouw wordt genoemd: door Gods trouw is Israël als natie als het ware weer verschenen op het veld van de geschiedenis en de staat is uitdrukking van de verbondenheid van volk en land in Gods verbond, die ook in de eeuwen van diaspora nooit verbroken is. De studie onderstreept, dat er voor Joden een eenheid bestaat tussen nationaal-politiek en geestelijk-godsdienstig leven. De staat maakt derhalve deel uit van de Joodse identiteit.
Volk, land en staat
De kerkelijke bezinning vond steeds aanleiding in de gebeurtenissen in de geschiedenis. De Sjoah en de stichting van de staat Israël in 1948 brachten de kerk met een schok terug tot een hernieuwd ontdekken van wat de Bijbel over Israël zegt. Na de Zesdaagse oorlog van juni 1967, waarin Israël grote delen van het Bijbelse land in bezit krijgt, wordt indringend de vraag gesteld of de staat Israël voor christenen een bijzondere geloofsdimensie heeft. Het antwoord wordt gegeven in het rapport Israël, volk, land en staat. Handreiking voor een theologische bezinning, in 1970 vastgesteld door de Hervormde synode. Directe aanleiding voor dit rapport was de uiterst eenzijdige resolutie over het conflict in het Midden-Oosten die het congres van de Wereldraad van kerken in 1968 in Uppsala had aangenomen. Voor de Nederlandse afgevaardigden was dit aanleiding om een protestbrief naar de Wereldraad te sturen; het moderamen van de Nederlandse Hervormde Kerk besloot om een commissie in te stellen, die de vraag moest doordenken of de staat Israël een theologische relevantie heeft.
Voortbouwend op de vorige synodale studies wordt vastgesteld, dat de kerk de blijvende verkiezing en roeping van Israël belijdt; en ook dat in het kader van het verbond waarin de verkiezing zich realiseert de landbelofte een wezenlijk element is. Anders gezegd: volk en land horen naar Gods verkiezing bij elkaar. En dat met het oog op het heil van de wereld, want de verkiezing van Israël is erop gericht, dat ook de volkeren de God van Israël leren kennen. En dat kan, volgens het rapport, alleen maar goed gerealiseerd worden als volk en land met elkaar verbonden zijn, want in Tenach wordt duidelijk, dat het volk Israël “zijn werkelijke bestemming als Gods verbondsvolk alleen in het land Palestina kon bereiken en dat de realisering van deze bestemming ten nauwste samenhangt met het heil van de wereld.” Zo is de verbondenheid tussen volk en land in het Oude Testament een zonneklaar gegeven. En in het Nieuwe Testament is dat niet wezenlijk anders. Weliswaar wordt nergens in het Nieuwe Testament duidelijk uitgesproken, dat de band tussen volk en land ook na Christus van Godswege gehandhaafd blijft, maar het wordt ook niet tegengesproken, en eigenlijk ligt dat ook wel voor de hand: “omdat Christus geen breuk betekende in de verhouding tussen het volk en het land werd daarover niet gesproken.” Het was dus eenvoudig geen punt van discussie voor het Nieuwe Testament: ook na de komst van Christus horen volk en land krachtens Gods verkiezing en verbond bij elkaar.
Een andere belangrijke vaststelling in dit verband is, dat Jezus iets anders betekent voor de volken dan voor Israël: “Het Joodse volk wordt door Hem teruggeroepen tot de God die zich aan dit volk vanaf het begin verbonden had. Daarentegen betekent Jezus Christus voor de volkeren niet dat zij naar hun oorsprong worden terug geroepen, maar integendeel naar iets totaal nieuws in hun geschiedenis.” Daarmee ontkent de Handreiking geenszins de centrale betekenis van Christus, zowel voor Israël als voor de volkeren, maar spreekt dus uit, dat de functie van Christus voor Joden en niet-Joden verschillend is. Zijn komst betekent niet een absoluut breekpunt in de geschiedenis van Israël, zoals de kerk zo vaak heeft gesteld. Met deze visie op de Nieuwtestamentische gegevens maakt de Handreiking duidelijk, dat ook in het Nieuwe Testament het onderscheid tussen Israël en de volkeren gehandhaafd wordt. Verder is het voor de Handreiking een onomstreden uitgangspunt dat het Joodse volk nú een rechtstreekse voortzetting is van het Israël van de Bijbel. Zo gaat de geschiedenis van God met Israël door, ook na Christus. Met deze kijk op de Bijbelse gegevens is een aantal belangrijke bouwstenen gegeven voor een andere visie op Israël en de verhouding van de kerk met Israël dan de eeuwen door het geval geweest is. Daarmee was de Hervormde Kerk toonaangevend in de oecumene. Wat de oorspronkelijke vraag betreft of de staat een bijzondere geloofsdimensie heeft voor christenen is de Handreiking van mening dat de blijvende verbondenheid van volk en land niet zomaar is door te trekken naar die van volk en staat; anders gezegd: Gods blijvende belofte van de band tussen volk en land geldt niet op dezelfde manier voor de band tussen volk en staat. De geschiedenis maakt dat ook wel duidelijk: het Joodse volk heeft eeuwen in het land gewoond, zonder dat er sprake was van een eigen staat. Niettemin, in de huidige situatie vindt de Handreiking het volgende: “Zoals echter op het ogenblik de zaken liggen zien wij een vrije staat als de enige mogelijkheid die het volksbestaan waarborgt en die het Joodse volk de gelegenheid geeft werkelijk zichzelf te zijn.” Gesproken wordt over de ‘relatieve noodzaak van de staatsvorm’. Het rapport doet dan de belangrijke uitspraak: “De kerk stelt zich in de huidige situatie op grond van de bijzondere plaats van het Joodse volk achter het bestaansrecht van de staat Israël.” Daarmee is dus gezegd dat in afgeleide zin de staat Israël wel degelijk een bijzondere geloofsdimensie heeft voor christenen.
Vervolg
Al kort na de verschijning van de Handreiking stelt prof. dr. H. Berkhof, die de geestelijke vader van het stuk genoemd kan worden, vast, dat de hoop, dat dit geschrift een stevig gesprek in de kringen van de Wereldraad op gang zou brengen niet is uitgekomen. Die stevige discussie kwam wel in eigen land op als reactie op het stuk. Naast bijval kwam er ook veel kritiek. Mevr. dr. E. Flesseman-van Leer, een van de andere opstellers van het geschrift, schrijft later, dat de commissie ervan meende te kunnen uitgaan, dat de blijvende verkiezing van Israël en de afwijzing van de vervangingstheologie in de Hervormde Kerk algemeen aanvaard was en geen uitvoerige argumentatie behoefde. Dat bleek niet het geval te zijn. Zo klonken er stemmen, die veel sterker de vermeende breuk in de geschiedenis van Israël door de komst van Christus wilden benadrukken: de discontinuïteit is groter dan de continuïteit. Er werden vraagtekens gesteld bij de opvatting dat de landbelofte nog steeds geldig was; is niet heel de aarde na Christus beloofd land? Scherpe kritiek kwam er op wat men zag als de theologische rechtvaardiging van de staat Israël. De Handreiking werd zelfs als fundamentalistisch, judaïserend en zionistisch bestempeld. De Handreiking zou tekort doen aan de universele bedoelingen van God. Maar wat in de loop van de jaren ’70 en ’80 vooral sterk naar voren kwam was de aandacht voor het lot van de Palestijnen.
Uiteraard gebeurde dat onder invloed van alle politieke ontwikkelingen. De Handreiking spreekt weliswaar over het lot en de rechten van de Palestijnse Arabieren; gaat daar echter niet diep op in. Maar zoals in de politieke discussies wereldwijd de Palestijnse kwestie prominent op de agenda kwam, zo gebeurde dat ook in de kerk. Kritische stemmen menen, dat de theologie van de Handreiking een eenzijdige pro-Israëlische en anti-Palestijnse opstelling kan bewerkstelligen. Een deel van de kerk pleit voor een grotere distantie ten opzichte van Israël en een sterkere kerkelijke solidariteit met de Palestijnen. Men vindt, dat de Israëltheologie van de Handreiking niet deugt en onrecht bevordert.
Commissie Werelddiaconaat
Dergelijke geluiden klinken heel sterk in het werelddiaconaat. Er is in deze kringen sprake van duidelijke eenzijdige diaconale solidariteit met de Palestijnen. Maar niet alle betrokkenen bij het werelddiaconaat zijn gelukkig met deze eenzijdige accentuering. Na interne discussie, waarin ook solidariteit met Israël bepleit werd, kwam de Commissie Werelddiaconaat (CWD) met een Beleidsnota Midden-Oosten, waarin de term Dubbele solidariteit werd geïntroduceerd. Daarmee werd bedoeld dat de kerk niet eenzijdig partij moet kiezen voor de Palestijnen, maar dat zij solidair moet zijn met zowel Israël, dat telkens weer in zijn bestaan bedreigd wordt, als met het Palestijnse volk dat in een situatie van onrecht en onderdrukking zou verkeren. Toch ligt het accent onevenredig zwaar op de solidariteit met de Palestijnen.
De nota geeft een globale beschrijving van de historische, politieke en sociaal-economische ontwikkelingen in het Midden-Oosten, en vraagt vooral aandacht voor de situatie van de kerken en christenen in de regio. Die kerken hebben zich verenigd in de Raad van kerken in het Midden-Oosten, de Middle East Council of Churches (MECC). Als het gaat om de invulling van de diaconale roeping van de kerk in deze regio moet volgens CWD de MECC de belangrijkste gesprekspartner zijn. De nota wil de stem van de kerken in het Midden-Oosten nadrukkelijk onder de aandacht brengen, evenals het lijden en het onrecht dat de Palestijnen wordt aangedaan, met name in de zogenaamde bezette gebieden. De dubbele solidariteit die de nota bepleit blijkt echter vooral kritiek op Israël in te houden. Zo lezen we op blz. 83 bijv.: “wat zich onder verantwoordelijkheid van de Joodse staat op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook voltrekt, vloekt met zo ongeveer alles wat de wet en de profeten voorhouden.” Er is geen woord van kritiek te vinden op de terreur van Palestijnse zijde, of op de doelstelling van de PLO, die nog nooit tot officiële erkenning van de staat Israël gekomen was, integendeel openlijk opteerde voor de vernietiging van de ‘zionistische entiteit’, de Joodse staat Israël. In de historische schets ontbreekt de kwalijke rol van de Arabische wereld in het ontstaan en in stand houden van de erbarmelijke situatie van de Palestijnen, met name van de vluchtelingen onder hen. Evenmin wordt afstand genomen van de onomwonden vervangingstheologie van de MECC, terwijl wel stevige kritiek wordt geuit op de Israëltheologie van de Handreiking. Verder geen woord over de demonisering van Israël in de Arabisch-islamitische wereld. Kortom: de meeste kritiek is voor Israël; de meeste solidariteit gaat uit naar de Palestijnen. Als uitsmijter zegt de nota, dat de kerk “zich moet hoeden voor een ideologische solidariteit met Israël, waarin Israël en zijn politiek bij voorbaat boven iedere vorm van kritiek verheven zijn.” Voor christenen in het Westen, “van wie velen luidruchtig de staat Israël door dik en dun steunen” heeft de nota geen goed woord over.
Uiteraard kwam er ook kritiek op deze eenzijdige positiekeuze van de CWD; vooral de Hervormde Raad voor de verhouding van kerk en Israël laakte de vooringenomen stellingname van het Werelddiaconaat, waarbij de spanning tussen deze beide kerkelijke organen aan het licht kwam. Toch heeft de nota heel lang het beleid van het werelddiaconaat bepaald. ‘Dubbele solidariteit’ werd het toverwoord. De term is niet onomstreden. Zo stelt dr. H. C. van der Meulen, dat de term verwarring schept en de bijzondere relatie van de kerk tot het Joodse volk verdonkeremaant. “Arabieren zijn onze naasten. Arabische christenen zijn onze broeders en zusters, de oudste broeder en zuster is en blijft Israël. Het is zaak deze differentie in het oog te houden. Zo kan kritische loyaliteit naar de verschillende partijen in praktijk worden gebracht. Immers, gemakkelijk wordt er kritiek geoefend op de regering van Israël, al of niet door christenen die menen Israël de wet te moeten lezen, terwijl de profetische mantel ten aanzien van de Palestijnse terreur, de nog niet afgezworen Arabische dreiging van het vernietigen van de staat Israël en het door de Arabische staten uitgebuite erbarmelijke lot van de Palestijnen in de kast blijft hangen. Bovendien is er geen volk, dat scherper kritiek op zichzelf kan leveren dan het Joodse volk. Dat is iets, dat samenhangt met haar religieuze bronnen.”
De opvolger van de CWD, Kerk in Actie, het werelddiaconaat van de PKN, heeft de term als onbruikbaar laten vallen, maar dat had geen enkele inhoudelijke beleidsverandering tot gevolg: een beleidsnotitie van 2003 kiest in feite weer eenzijdig partij voor de Palestijnen. Wie bijv. de projectlijsten bekijkt van Kerk in Actie in het Midden-Oosten wordt direct getroffen door de eenzijdige voorkeur voor Palestijnse projecten. Opvallend zijn de banden met Sabeel, het instituut voor zogenaamde Palestijnse bevrijdingstheologie, dat onomwonden vervangingstheologie voorstaat en in de meest felle bewoordingen Israël voortdurend demoniseert.
Voortgaande bezinning
In 1988 bestond de staat Israël veertig jaar. Ter gelegenheid daarvan liet de synode een kanselboodschap uitgaan, die eigenlijk nog helemaal in de lijn van de Handreiking was. We nemen de tekst integraal op: Als Nederlandse Hervormde Kerk gedenken wij dankbaar dat 40 jaar geleden het Joodse volk ‘als een brandhout uit het vuur gerukt’ een eigen staat mocht uitroepen die in één van de synagogale gebeden wordt genoemd ‘het begin van het ontspruiten van onze verlossing’.
Vanuit de overtuiging dat de Almachtige in het bestaan van de staat Israël een teken van zijn trouw in deze wereld heeft gegeven zien wij met zorg en besef van medeverantwoordelijkheid datgene wat deze staat en dit volk belemmert in het opkweken van die nog zo kwetsbare ‘spruit’:
• de diepgewortelde Jodenhaat
• uitgesproken vijandschap in de internationale gemeenschap
• de onopgeloste strijd voor een legitieme plaats voor het Palestijnse volk
• de onderlinge tegenstellingen die gepaard gaan met de innerlijke worsteling omtrent het karakter en de toekomst van deze staat.
Op grond van ons geloof in de God van Israël die door Jezus Christus ook onze God is hopen en bidden wij dat wij samen met het Joodse volk kunnen blijven zoeken naar gerechtigheid en een rechtvaardige vrede voor de wereld en voor het Midden-Oosten in het bijzonder.
Deze kanselboodschap bevindt zich nog geheel in de sfeer van de eerdere kerkelijke uitspraken over Israël, zoals hierboven geschetst. Maar de – soms uiterst heftige – discussie in de kerk zet zich voort; kritiek op Israël klinkt ook steeds luider in de kerk, met name rond de ‘Palestijnse kwestie’. Een en ander leidde er toe, dat de synode in 1988 besloot een commissie Voortgaande Bezinning over Israël, volk, land en staat in het leven te roepen. Opdracht van de commissie was, zoals de naam zegt, de bezinning voort te zetten, “waarbij uitgegaan wordt van Gods trouw aan Zijn volk en waarin de stem van christenen in het Midden-Oosten mede gehoord wordt.” De commissie, intern sterk verdeeld, doet lang over haar werk: pas in 1995 wordt het resultaat van de bezinning gepresenteerd. De commissie is het onderling op één punt eens: “De komst van Christus betekent niet dat de verkiezing van Israël sindsdien tot het verleden zou behoren. Het Nieuwe Testament spreekt duidelijk anders.”
Er wordt dus niet getornd aan wat sinds 1948 theologisch uitgangspunt was: de blijvende verkiezing van Israël. Maar daarmee houdt de overeenstemming ook zo ongeveer op. Het bleek onmogelijk een gemeenschappelijke theologische visie te vormen.
Twee lijnen tekenden zich af. De ene lijn blijft nadrukkelijk in de geest van Israël, volk, land en staat van 1970. Het blijvend onderscheid tussen Israël en de volkeren ook na de komst van Christus wordt benadrukt. Israël houdt zijn bijzondere positie als uitverkoren volk van God in het handelen van God. Deze lijn benadrukt opnieuw, dat de stichting van de staat in 1948 mag worden gezien als een teken van Gods trouw, “dat ons helpt te verstaan dat Israël nog altijd in specifieke zin Gods volk is en dat in het kader van de verkiezing, ook nu nog, dit volk en dit land aan elkaar gegeven zijn.” Maar intussen zijn de ontwikkelingen in de kerk blijkbaar zo ver doorgegaan, dat deze lijn van 1970 in het rapport van 1995 een minderheidspositie vertegenwoordigt. De andere lijn (de meerderheid van de commissie dus!) benadrukt het universele en spirituele dat met Christus gekomen zou zijn: er is geen onderscheid tussen Israël en de volkeren meer; er is geen ‘beloofd land’ meer, de landbelofte is in Christus gespiritualiseerd tot een belofte van heil voor heel de wereld. In deze lijn van denken is het natuurlijk zoiets als vloeken in de kerk als men spreekt van een geloofsdimensie in de staat Israël.
Het rapport blijkt nogal onder de indruk te zijn van de intussen opgekomen Palestijnse bevrijdingstheologie, waarvan twee vertegenwoordigers aan het woord komen: de Anglicaanse priester Naim Ateek uit Jeruzalem en de Lutherse predikant Mitri Raheb uit Bethlehem. Beiden bedrijven ze zogenaamde contextuele theologie: de Bijbel moet gelezen en geïnterpreteerd worden vanuit de context van de situatie van de Palestijnen als onderdrukt volk. De Palestijnen is in de stichting van de staat Israël groot onrecht aangedaan, meent men, en dat onrecht wordt nog dagelijks bestendigd in ‘bezetting en onderdrukking’. Israël moet ‘profetisch’ worden ontmaskerd als onderdrukker. De Bijbel moet worden gelezen vanuit wat deze theologen als het centrum zien: de openbaring van Gods liefde in Christus voor alle mensen. Vanuit dit criterium wordt ook het Oude Testament gelezen, en dan blijkt er heel wat uitgezuiverd te moeten worden: alleen die teksten die verkondigen, dat God een God van alle volken is, dat God de Eigenaar van heel de aarde is, en dat Gods gerechtigheid alle mensen geldt, maar bijzonder de armen en onderdrukten, kunnen gezag hebben. De armen en onderdrukten die bevrijding verdienen zijn in dit geval natuurlijk de Palestijnen. De Bijbel, van oorsprong een boek van een ‘onderdrukte Joodse minderheid’ moet weer een boek worden voor vervolgde minderheden nú, zoals de Palestijnen. ‘Israël’ is niet een natie, maar een theologische ‘notie’: het staat voor een vervolgd en achteruitgezet en uitgebuit volk. Zo kun je ‘Israël’ vervangen door ‘Palestijnen’. De westerse theologie treft het verwijt, dat ze na Auschwitz zich wel ingespannen heeft om de Joodse Jezus te ontdekken, maar het lijden van de Palestijnen buiten beschouwing heeft gelaten. Raheb spreekt van een ‘mythologisering’ van Israël en van een ‘demonisering’ van de Palestijnen.
Zo legt dit rapport de voortgaande tweedeling in de kerk haarscherp bloot. Ook de Raad voor de verhouding van kerk en Israël was intern scherp verdeeld. De synode nam het rapport als ‘tussenrapportage’ aan met de aanbeveling dat de bezinning in kerk en gemeenten verder zou gaan.
De bezinning resulteerde in de 21ste eeuw in twee zogeheten IP-nota’s. Geconstateerd moet worden dat de ‘lijn 1970’ in de huidige PKN steeds minder aangehangen wordt. De Palestijnse bevrijdingstheologie van Sabeel heeft grote invloed in de kerk. Er doet zich een ingrijpende spanning voor: met de mond belijdt de PKN een ‘onopgeefbare verbondenheid’ met Israël in de lijn van de beste tradities van de vorige eeuw; in het officiële beleid neemt men steeds meer afstand van een ondubbelzinnige solidariteit met Israël en is de andere lijn, die zich in de Voortgaande bezinning aftekende, steeds sterker naar voren gekomen. Het werelddiaconaat nu (Kerk in Actie) kiest overduidelijk voor de Palestijnen. In de bundel Meervoudig verbonden met als ondertitel Nieuwe perspectieven op vragen rond kerk, Israël en de Palestijnen (2012) wordt een poging gedaan nieuwe impulsen te geven aan de bezinning en tegenstellingen in de kerk te overwinnen. Ook hier wordt de trouw van God aan Israël onderstreept, bijv. in een artikel van de toenmalige scriba van de PKN, dr. A. J. Plaisier. Tegelijk benadrukt hij heel sterk de breuk in de geschiedenis van Israël met de komst van Christus, en is hij ervan overtuigd, dat de landbelofte in het Nieuwe Testament niet meer geldt, want alle beloften zijn vervuld in Christus. Hij schrijft: “De hand wordt overspeeld wanneer met te grote stelligheid wordt betoogd dat deze ‘landbelofte’ onverkort blijft gelden, zeker wanneer dit nader ingevuld wordt als de belofte van een Rijk van Israël in Palestina, met Jeruzalem als hoofdstad.” Hier haalt dus een functionaris van de kerk de laatste streep door de overtuiging, die in synodale geschriften van de voormalige Hervormde kerk als hervonden Bijbels inzicht met vreugde naar voren werd gebracht: Israël is ook na Christus een bijzonder volk, dat in Gods verkiezing met het beloofde land verbonden is en blijft, en in de stichting van de staat in 1948 mogen we een teken van Gods trouw zien.
Enige literatuur
Kerkelijke documenten:
Fundamenten en perspectieven van belijden, 1949
Israël en de Kerk, 1959
Israël, volk, land en staat, 1970
Voortgaande bezinning, 1995
IP-nota’s, 2004 en 2008
Brochure Onopgeefbaar verbonden, 2021
Overig:
dr.ir. J. van der Graaf, De Nederlandse Hervormde Kerk, Kampen 2003
dr. H. Vreekamp, Zonder Israël niet volgroeid, Kampen 1992
dr. M. van Campen e.a., Israël, volk, land en staat. Terugblik en perspectief, Zoetermeer 2005