Onlangs was ik in Sneek op bezoek bij een oude dame. Iemand had mij gevraagd er een dagboek op te halen. Het was bijgehouden in het concentratiekamp Bergen-Belsen en de dame op leeftijd wilde het laten bewaren op het kantoor van Christenen voor Israël.
De deur stond open. Na een druk op de bel om mijn komst aan te kondigen, liep ik door een smalle gang naar de huiskamer. Ze heette mij welkom en ik stelde mij voor. Ze begon over zichzelf te vertellen. Ze bleek al negentig jaar te zijn, maar dat was niet aan haar te merken. Ik verwonderde mij over haar. Niet alleen was ze enorm vitaal, maar ze rookte ook erg veel. Ze liet me stukken van haar leven zien en verzuchtte soms dat het allemaal zo lang was en dat het toch te veel was om te vertellen. Ik bleek op bezoek te zijn bij de ‘grande dame van de catwalk’. Al voor de oorlog showde zij haute couture voor Heijmans. Zelf was ze niet Joods, maar ze had wel altijd in Joodse kringen vertoefd. Het dagboek was ook niet van haar, maar van een goed vriendin die het weer van een familielid gekregen had. Wie de schrijver was, wist ze niet. Na de oorlog had ze in het buitenland een fortuin gemaakt en was dat ook weer verloren. Terwijl ze doorging met vertellen, stopte ze mij vol met allerlei lekkernijen en ik moest blijven eten. Dat deed ik. Terwijl ik een bord met zalm voor mij had, gaf zij buiten de vogels eten. Zij zelf at niet veel,. ‘Ik leef op sigaretten’, zei ze schamper.
Thuis las ik het dagboek. Het was indrukwekkend. De schrijver beschreef een gruwelijke werkelijkheid waar hij zelf buiten leek te staan. Ik ging op zoek naar de auteur, bezocht de dame opnieuw en langzamerhand werd duidelijk wie het dagboek geschreven had. Ik zocht de naam in de telefoongids van Amsterdam, maar ik heb nog niet gebeld. Als ik de schrijver werkelijk zou kunnen spreken, zou hij er dan wel van gediend zijn? Waarom had hij het dagboek uit handen gegeven ? Had hij het van zich afgezet? Even speelde ik met de gedachte om iets met het dagboek te doen. Wat heeft het voor zin om het op een plank in het Israëlcentrum weg te bergen? Aan de andere kant, wie zit er nog op te wachten? Is de tijd niet voorbij dat mensen boeken lezen over Joden in concentratiekampen? Elie Wiesel misschien, of Primo Levi, maar niet een boekje van een Amsterdammer in Bergen-Belsen. Vorige week nog liep ik een antiquariaat binnen in Groningen, onafzienbare rijen met boeken. Op de grond lag een stapel Judaica. Er zat een boekje tussen dat de vernietiging beschreef van de Joodse gemeenschap in Odessa, het was te koop voor een habbekrats. Het lag er vermoedelijk al jaren, meegekomen in een partij.
Ooit werd de steun en de sympathie voor Israël en de Joden voor een belangrijk deel gevormd door de bittere herinneringen aan de holocaust. Medelijden en schuldgevoelens voedden de sympathie voor de jonge Joodse staat. Israël was de underdog en wie heeft daar geen warme gevoelens voor. Maar de tijd verandert.
Onlangs ging Het vuil, de stad en de dood van Rainer Werner Fassbinder in première. Het gaat over een hoer, Roma B, die in hogere kringen terecht komt, maar vooral over de rijke Joodse zakenman A., die zich van de rest van de wereld geen lor aantrekt. In 1987 bracht het stuk heel wat mensen en pennen in beweging. Het was antisemitisch, het zette een nazistische karikatuur neer van Joden. Het stuk beleefde één besloten voorstelling, daar bleef het bij.
In 1999 ging het televisieprogramma De Affaire in op de zaak. De documentaire eindigt met een vraaggesprek met de regisseur Johan Doesburg. Hij sluit een opvoering van ‘Het vuil, de stad en de dood’nog steeds niet uit. Iedereen is welkom. Voor half geld. ‘Het is een ijdele wensdroom. Het stuk zal voorlopig niet gespeeld worden. Onlangs is in Berlijn nog een poging gedaan. Alleen de aankondiging was al voldoende voor heftig verzet. De voorstelling is afgeblazen.’
Nu, amper drie jaar na deze uitzending, wordt het stuk gespeeld in de Haagse schouwburg. De Volkskrant schrijft in haar commentaar van 23 oktober j.l : ‘Heelt de tijd dan alle wonden? Nee, ze heeft ons die wonden doen vergeten. Geen demonstrant voor de deur van de Haagse schouwburg te bekennen, geen rijen bezoekers die zich naar binnen wringen. Niemand die het een schande vindt, niemand staat te popelen.[…]’Dezelfde regisseur van toen en nu zegt, dat het nu geen hot item meer is. Het gaat nu over Islam, over Marokkaanse jongeren en over El Qaida. Tijden veranderen.
De aandacht voor en de betrokkenheid op Israël wordt steeds minder gevoed door wat het Joodse volk meemaakte aan vervolging en anti-semitisme. Ergens logisch, de ene generatie volgt de andere op, ook Auschwitz wordt voor veel mensen straks een herinnering uit de vorige eeuw, een gruwelijk feit dat ergens in een ver verleden plaats vond. Meer niet. Tijden veranderen.
De situatie is ook anders. Israël is een jonge en sterke staat geworden. Wie vanaf Tel Aviv naar het Noorden rijdt, rijdt kilometers lang langs een randstad van moderne wijken en gebouwen. Het Israëlische leger is sterk. Met mensen als Sharon, Nethanyahu en Shaul Mofaz aan het roer laat de natie een onverschrokken gezicht zien. Beelden van Jesaja 53 zijn vervangen door beelden van Zacharia 12 : Juda als een vuurfakkel tussen de garven. Geen concentratiekampen meer, maar tanks.. ‘Dan zullen zij rechts en links alle natiën in het rond verteren.’ We zien dat de kinderen van Israël terugkeren naar het eeuwige geschenk van God, het land Kanaän, we zien Jeruzalem herbouwd worden, dorpsgewijs. En we zien het als een teken van de naderende dag des Heren en de komst van de Messias. Midden tussen oorlogen en geruchten van oorlogen, aardbevingen dan hier en dan daar.
Meer dan ooit moet onze betrokkenheid bij Israël niet gevoed worden door medelijden of een schuldgevoel, maar door de realiteit van Gods heilshandelen. We geven Jezus’ minste broeders geen glas water meer, bezoeken hen niet meer in de gevangenis, maar we zijn solidair met hun staat Israël!
In Woord en Dienst van 26 oktober j.l, schrijft Marja van den Beld : ‘Zolang het volk rondzwierf, stoorde het ons op geen enkele manier in onze theologie en in ons kerk-zijn. Zelfs de schok van de shoah en de ontdekking dat we theologisch toch iets met Israël moesten, hebben we kunnen hanteren. Het heeft ons tenslotte prachtige boeken en een nieuwe theologie opgeleverd, de theologie na Auschwitz. Maar pas sinds de stichting van de staat Israël blijkt de kerk echt een probleem te hebben. Dit nieuwe Israël, niet meer de schlemielen uit de getto’s en de kampen, maar zelfbewuste, sterke joden die baas zijn in eigen staat, met alle successen en blunders die daar bijhoren, dit Israël steekt de kerk als een graat in de keel. Simpelweg omdat wij als kerk er nu niet meer omheen kunnen. Met dit Israël hebben wij ons te verhouden in al zijn facetten. Het werpt ons terug op onze (kerk) geschiedenis, onze theologie, onze loyaliteit en vooral op de vraag hoe betrouwbaar wij eigenlijk zijn.’
Terecht wordt hier onze betrouwbaarheid in het geding gebracht. Komen wij mee in de trouw van God aan zijn volk? Dat kan alleen maar als wij, juist als kerk, die trouw niet baseren op sentimenten en verdachte emoties, op de waan van de dag, maar op het Woord van God.