In een Paaspreek[1] van Melito, in de tweede eeuw na Chr. bisschop van Sardis, komt een aantal passages voor, die sterk anti-joods zijn. Een van die passages vindt u hieronder. We plaatsen daarnaast het zgn. Beklag Gods en een lied uit de Hagada voor de Sederavond.
Melito, het Pascha:
Ondankbaar Israël, kom en richt met mij over uw ondankbaarheid.
Hoe hoog hebt gij het geschat door Hem te zijn geformeerd?
Hoe hoog hebt ge geschat de verkiezing van uw vaders?
Hoe hoog hebt ge de afdaling naar Egypte geschat
En uw onderhoud daar door de knappe Jozef?
Hoe hoog hebt ge de tien plagen geschat?
Hoe hoog hebt ge de vuurkolom bij nacht geschat
En de wolk bij dag
En de doortocht door de Rode Zee?
Hoe hoog hebt ge het manna geschat, een gave van de hemel
En het water dat uit de rots kwam
En de wetgeving op de Horeb
En de inbezitname van het land
En de weldaden daar?
Hoe hoog hebt ge de lijdenden geschat
Die Hij door zijn eigen aanwezigheid genas?
Schat hoog voor Mij de verdorde hand
Die Hij herstelde aan het lichaam;
Schat hoog voor Mij die van de geboorte aan blind zijn
Wie Hij licht bracht met een woord;
Schat hoog voor Mij die dood lagen
Die Hij uit de doden deed herrijzen, vier dagen oud.
In de klassieke liturgie van de Goede Vrijdag weerklinkt de echo van deze tekst in de Improperia, ofwel het Beklag Gods. In de liturgie van de SoW-kerken[2] mag het wel opgevat worden als een schuldbelijdenis van de gemeente; in het verband van de oorspronkelijke Middeleeuwse liturgie is de anti-joodse gerichtheid onmiskenbaar:
Mijn volk, wat heb Ik u gedaan?
Of waarin heb Ik u bedroefd?
Antwoord Mij!
Want Ik heb u uitgeleid uit het land Egypte,
Maar gij hebt een kruis bereid aan uw Redder.
Heilige God,
Heilige Sterke,
Heilige Onsterfelijke, Ontferm U over ons.
Want Ik heb u veertig jaar door de woestijn geleid
En u gevoed met manna
En u in een goed land ingeleid.
Maar gij hebt een kruis bereid aan uw Redder.
Heilige God …
Wat was Ik u bovendien verschuldigd te doen en heb het niet gedaan?
Ik heb u zelfs als mijn kostbaarste wijngaard geplant;
En gij zijt Mij zeer bitter geworden;
Want mijn dorst hebt ge met edik gelest;
en met een lans doorboordet ge de zijde van uw Verlosser.
Heilige God …
Ik heb om u Egypte met zijn eerstgeborenen gegeseld;
en gij hebt mij aan de geseling overgeleverd.
Mijn volk, wat heb Ik u gedaan?
Of waarin heb Ik u bedroefd?
Antwoord Mij.
Ik heb u uit Egypte uitgeleid, en Farao in de Rode Zee verdronken;
En gij hebt Mij overgeleverd aan de overpriesters.
Mijn volk, wat heb Ik u gedaan?
Of waarin heb Ik u bedroefd?
Antwoord Mij.
Ik heb voor u de zee geopend;
En gij hebt met de lans mijn zijde geopend.
Mijn volk, wat heb Ik u gedaan?
Of waarin heb Ik u bedroefd?
Antwoord Mij.
Ik ben voor u uit gegaan in de wolkkolom;
En gij hebt Mij gevoerd naar de rechtszaal van Pilatus.
Mijn volk, wat heb Ik u gedaan?
Of waarin heb Ik u bedroefd?
Antwoord Mij.
Ik heb u gespijzigd met manna in de woestijn;
En gij hebt Mij geslagen en gegeseld.
Mijn volk, wat heb Ik u gedaan?
Of waarin heb Ik u bedroefd?
Antwoord Mij.
Ik gaf u water des heils uit de rots te drinken;
En gij gaaft Mij gal en edik te drinken.
Mijn volk, wat heb Ik u gedaan?
Of waarin heb Ik u bedroefd?
Antwoord Mij.
Ik heb om u de koningen der Kanaänieten geslagen;
En gij hebt mijn hoofd met een rietstok geslagen.
Mijn volk, wat heb Ik u gedaan?
Of waarin heb Ik u bedroefd?
Antwoord Mij.
Ik heb u de koninklijke scepter gegeven;
En gij gaaft mijn hoofd een doornenkroon.
Mijn volk, wat heb Ik u gedaan?
Of waarin heb Ik u bedroefd?
Antwoord Mij.
Ik heb u verhoogd met grote kracht;
En gij hebt Mij gehangen aan het kruis.
Mijn volk, wat heb Ik u gedaan?
Of waarin heb Ik u bedroefd?
Antwoord Mij.
Het antwoord van Israël op alle aantijgingen horen we in de Pesach-hagada, in het lied Dajjeenoe: “het ware ons genoeg”[3].
Hoeveel daden van goedheid heeft God aan ons verricht!
Had Hij ons uit Egypte geleid zonder oordelen aan de Egyptenaren te voltrekken –
Het zou ons genoeg zijn geweest!
Had Hij oordelen aan de Egyptenaren voltrokken zonder hun goden te overwinnen –
Het zou ons genoeg zijn geweest!
Had Hij hun goden overwonnen zonder de zee voor ons te splijten –
Het zou ons genoeg zijn geweest!
Had Hij de zee voor ons gespleten zonder ons op het droge te brengen –
Het zou ons genoeg zijn geweest!
Had Hij ons op het droge gebracht zonder zijn zorg voor ons in de woestijn veertig jaar –
Het zou ons genoeg zijn geweest!
Had Hij in de woestijn veertig jaar voor ons gezorgd zonder ons met manna te voeden –
Het zou ons genoeg zijn geweest!
Had Hij ons met manna gevoed zonder ons de Sabbat te geven –
Het zou ons genoeg zijn geweest!
Had Hij ons de Sabbat gegeven zonder ons naar de berg Sinai te brengen –
Het zou ons genoeg zijn geweest!
Had Hij ons naar de berg Sinai gebracht zonder ons de Tora te geven –
Het zou ons genoeg zijn geweest!
Had Hij ons de Tora gegeven zonder ons naar het land Israël te leiden –
Het zou ons genoeg zijn geweest!
Had Hij ons naar het land Israël geleid zonder de Tempel voor ons te bouwen –
Het zou ons genoeg zijn geweest!
Hoe veelvuldig en wonderlijk zijn de grote daden die onze God aan ons verricht heeft, van onze bevrijding uit Egypte tot het bouwen van de Tempel.
[1] Melito of Sardis, On Pascha and Fragments. Texts and translations edited by Stuart George Hall, Oxford 1979 p. 49.
[2] In Dienstboek, een proeve, Zoetermeer 1998 p. 128-130.
[3] Vertaling naar Rabbi dr. Michael Shire (ed. en comm.), De versierde Haggadah. Baarn 2000.