Oudtestamentische motieven in de geboortegeschiedenis.
Hij trok zich Israël aan,
Hij laat niet hulploos staan
Die Abrams troost verwachten.
Groot en in eeuwigheid
Is Gods barmhartigheid
Voor duizenden geslachten!
(Lofzang van Maria – Gez. 66: 6, LvdK)
Het begin.
“Begin van het evangelie van Jezus Christus, zoon Gods.” (Mk. 1:1) Krachtig zet de evangelist Markus de toon voor alles wat er door de gemeente over Jezus geschreven gaat worden. Wat over Hem als Christus, als zoon Gods, gezegd wordt, is evangelie, blijde boodschap. Het is evangelie, “zoals er geschreven is in Jesaja, de profeet”. Want euaggelion is besora, is de heilsboodschap die door profeten en boden van God gebracht wordt[1]. “Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode, die vrede aankondigt, die goede boodschap brengt, die heil verkondigt”. (Jes. 52:7) Deze boodschap van vrede en heil wordt nu verkondigd in de persoon van Jezus Christus. Zo is er geschreven door Jesaja.
Markus vertelt niets over de geboorte en de jeugd van Jezus. Bij hem horen wij over het begin. Het begin, of ook: het beginsel van de boodschap van Jezus Christus ligt in de boodschap van het Oude Testament, het Woord dat aan Mozes en de Profeten is geopenbaard en door hen doorgegeven. Immers, voordat Markus Jesaja nog eens uitvoerig aan het woord laat, horen we de woorden, gericht tot Mozes en tot Maleachi, als de eerste en de laatste profeet, samen klinken: “Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die uw weg bereiden zal.” (Ex. 32:20 en Mal. 3:1) En dan is er een vol citaat van Jesaja, als inleiding tot de voorgeschiedenis van Markus. Maar dit is het begin, het principe, dat daarin het Woord van Mozes en de profeten leeft.
Zo is er ook bij Johannes geen jeugdevangelie. Maar ook Johannes voert ons naar het begin. ‘In den beginne was het Woord’. (Joh. 1:1) Het is het begin van alle dingen, het principe van alles wat gemaakt is. De wording (genesis) van heel de schepping ligt in dit Woord. En dit Woord is bij ‘ons’, want ‘het Woord is vleesgeworden en heeft onder ons gewoond, en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid.’ (Joh. 1:14) Het is bij ons. Maar het is bij ons, omdat wij horen van de wording van deze Eniggeborene in de kring van Israël.
Over het begin wordt in de kring van Israël verteld[2]: ‘Zes dingen gingen vooraf aan de schepping der wereld, sommige van hen zijn toen geschapen en andere voorbeschikt[3] om geschapen te worden: de Tora en de Troon werden geschapen, de Tora zoals er staat: De HERE heeft mij tot aanzijn geroepen[4] als het begin van Zijn wegen (Spr. 8:22), de Troon, zoals er staat: Van toen af is Uw troon bevestigd (Ps. 93:2). De aartsvaders werden voorbeschikt om geschapen te worden, zoals er staat: Ik zag uw vaderen als de eerste vrucht aan de vijgenboom in haar begin (Hos. 9:10). Israël werd voorbeschikt, zoals er staat: Gedenk Uw gemeente, die Gij vanouds verworven[5] hebt (Psalm 74:2). De tempel werd voorbeschikt, zoals er staat: Troon der heerlijkheid, vanouds verheven, plaats van ons heiligdom (Jer. 17:12). De naam van de Messias werd voorbeschikt, zoals er staat: Voor[6] de zon er is, bloeie zijn naam (Psalm 72: 17).’
De wording[7] van Jezus Christus.
‘Boek van de wording van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham.’ (Mat. 1:1) Matteüs laat er geen twijfel over bestaan. De genesis van de Messias geschiedt in de lijn van David en Abraham. Israël is de plaats waar het gebeurt. Terwijl Lukas de geboorte ook nog relateert aan de wereldlijke tijdrekening van het Romeinse rijk, gaat Matteüs uit van het koninkrijk, dat voor Israël hersteld wordt. Maar de voorgeschiedenis bij Lukas laat zien, dat ook bij hem Israël het midden is. Lukas begint zijn Evangelie in het midden van de wereld, op de plaats die wel de navel van de aarde heet. In de tempel verricht een priester de offerdienst. Deze priester en zijn vrouw heten rechtvaardig, tzadik. En dat verbindt hen met Jozef, van wie gezegd wordt dat hij rechtvaardig was. Dat houdt in dat zij steeds het doen van de wil van God op het oog hadden[8].
Wat is het ‘boek van de wording’? Genesis 5:!: ‘Dit is het geslachtsregister van Adam’. De Septuaginta zegt: ‘Dit is het boek van de genesis der mensen’. Het Hebreeuws spreekt van sefer toledot adam. Om de toledot gaat het. Herhaaldelijk vermeldt Genesis de toledot van deze of gene, bijv. in 37:2 de toledot van Jakob. Letterlijk zijn het de geboorten, maar afhankelijk van de context moet het soms met nageslacht, soms met geschiedenis vertaald worden. Gaat het in het boek van de wording van Jezus Christus niet om zijn nageslacht, wel geeft Matteüs een indrukwekkende, maar ook gecompliceerde lijst van zijn voorgeslacht, te beginnen bij Abraham en eindigend bij Jozef, de man van Maria. Matteüs schrijft het boek van de geschiedenis van Jezus Christus, het boek van de wording van deze éne Mens, die de zoon van David de zoon van Abraham is. De wording, de geschiedenis van Jezus Christus begint bij Abraham, in wiens zaad alle volken der aarde gezegend worden. Het einde van het Evangelie neemt dit begin op: maakt alle volken tot mijn leerlingen. De inzet is bij Abraham, de geroepene uit de volken, en bij David, de verkoren knecht. Met Jozef is de kring rond. Hij is de zoon van Jakob en wordt aangesproken als zoon van David (Mt. 1:20). Maar het einde is wereldomspannend. ‘Want heel de wereld is uw rijk, Jeruzalem het midden.’ (Psalm 68: NB)
Matteüs stelt het geslachtsregister zo op, dat er een ordening van drie maal veertien geslachten ontstaat. Drie maal veertien is zes maal zeven. Zijn het zes wereldweken[9]? In apocalyptische voorstellingen bestaat de wereldgeschiedenis uit tien maal zeven generaties en Dan. 9 spreekt over zeventig jaarweken. De periode van het begin tot aan Abraham geeft de evangelist niet. Traditioneel zijn dat drie wereldweken. De laatste wereldweek breekt dan aan met de wording van de Messias. Zo is de wereldgeschiedenis gekenmerkt door de geschiedenis van Israël.
De vervulling.
De genesis van Jezus Christus was nu aldus. Maria was zwanger uit de heilige Geest. Van genesis gaat het nu naar gennèsis. Wat in haar ‘geboren is’, zegt de engel letterlijk, is uit de heilige Geest. Kracht van de Allerhoogste zal haar overschaduwen (Luk. 1:34). En zij zal een zoon baren. Zoals er gezegd is over Sara (Gen.17:19), die kracht ontving om zaad te geven (Heb. 11:11), zo wordt Maria zwanger door de kracht van de heilige Geest. Jozef zal het kind zijn naam geven: Jezus. De uitleg die daarvan gegeven wordt, is alleen maar vanuit het Hebreeuws te verstaan. Jezus is de Griekse vorm van Jesjoea of Jehosjoea: God redt, God maakt ruimte. Hij zal zijn volk redden (Hebreeuws: josjia) van hun zonden. Wie is zijn volk? Als zijn genesis zozeer door de namen van de aartsvaders omringd is en Hij de Zoon van David is, dan is dat geen ander volk dan Israël. Want dit gebeurt, opdat vervuld wordt wat er gezegd is door de Here via de profeet. In Hem worden de Schriften van Israël vervuld.
Wat zegt de profeet? ‘Zie de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en zij zullen zijn naam noemen Immanuel.’ Zo vinden we Jes. 7:14 door Matteüs geciteerd. In de Septuaginta luidt het tweede deel: ‘Hij zal zijn naam noemen Immanuel’. De Hebreeuwse tekst zegt heel letterlijk vertaald: ‘Zie de jonge vrouw[10] zwanger en barend een zoon. En jij (de jonge moeder) noemt zijn naam Immanuel’. In de situatie waarin de profetie wordt uitgesproken, is dit een teken. Een jonge vrouw is in verwachting en zal binnenkort[11] een zoon krijgen. De jongen zal Immanuel heten, wat betekent: Met ons is God. Zijn geboorte is daarvan het teken. Jozef (en niet de moeder) moet het Kind echter Jezus noemen en doet dat ook. De opdracht om deze naam te geven, wijkt af van de woorden van de profetie. Maar Matteüs verandert de tekst dan ook enigszins, waardoor niet Jozef, maar ‘men’ Hem Immanuel zal noemen. En daarmee wordt opnieuw een boog[12] over het hele Evangelie gespannen naar het einde (28:20), waar Jezus zegt: ‘zie, Ik ben met u, al de dagen tot aan de voleinding der wereld’. Het gelovige antwoord op deze belofte is: Immanuel[13].
Ongetwijfeld is, gezien de Hebreeuwse formulering, de profetie al vervuld in de dagen dat ze uitgesproken werd. En toch zegt de engel: ‘opdat vervuld wordt’. Want de geschiedenis van Israël wijst steeds weer naar de God die deze geschiedenis leidt. In de nood van de tijd wekt het gedenken van Zijn daden de hoop op vernieuwing. In elke generatie viert Israël het Pascha alsof deze generatie uit Egypte wordt uitgeleid. De geschiedenis is actueel in Gods handelen. De zwangerschap van deze maagd en de geboorte van dit Kind zijn het teken dat op dit uur uit de geschiedenis van Israël gegeven wordt en dat wijst op de eenheid van Gods heilshandelen. Een Kind wordt geboren dat een naam krijgt: Jezus, en dit Kind is de vervulling van de Naam die steeds met Israël meegaat: Immanuel. Alle namen in het gezin van Jozef, ook die van Jezus’ broers, geven uitdrukking aan de hoop op het herstel van Israël[14].
Zoals de Profeten in Hem vervuld worden, zo wordt ook de Tora aan Hem vervuld. Op de achtste dag wordt Hij besneden. Daarbij krijgt Hij, naar het getuigenis van Lukas, Zijn naam, Jezus. Deze geboren Jood, met het teken van Zijn Jood-zijn in Zijn vlees, is de Redder. Met allen die dit teken dragen, is Hij één in het verbond dat God heeft opgericht.
Jezus wordt geboren in Bethlehem. Dat blijkt uit het vervolg in Mt. 2, waar de wijzen uit het Oosten[15], het ‘land van de opgang’, naar Jeruzalem komen om de koning te zoeken wiens ster zij in de opgang gezien hebben. De opgang van een ster uit Jakob betekent, dat er een man uit Israël is opgestaan die Edom[16] zal veroveren en ‘opgewekt zal worden uit Jakob en reddend uit de stad zal verderven’[17]. Zo horen wij de profetie uit de mond van die andere wijze uit het Oosten: Bileam (Num. 24: 17-19). De opgang van de ster maakt dat de wijzen, als eersten uit de volken, opgaan naar Jeruzalem (Zach. 14).
In Jeruzalem is er op dat moment geen ‘geboren Koning der Joden’. Die is te vinden in Bethlehem, zoals geschreven staat: ‘En gij, Bethlehem, land van Juda …’. Het citaat is een combinatie van Micha 5:1 en 2Sam. 5:2, waar de Here tegen David zegt: ‘Gij zult weiden mijn volk, Israël’. De twee verzen zijn qua formulering nauw met elkaar verbonden. De Schriftgeleerden doen een revolutionaire suggestie door ze zo te combineren: de zittende koning wordt vervangen door Hem, die feitelijk al heerser van Israël is. De verandering van ‘Efrata’ in ‘land van Juda’ scherpt dit nog aan. Niet een vorst uit Edom, maar uit Juda hoort op de troon in Jeruzalem.
Het is de moeite waard om nog wat door te lezen in Micha 5. Het herderschap van de koning van Israël wordt bezongen. En naast Hem ‘zullen wij tegen hem [Assur] zeven herders stellen en acht vorsten uit de mensen’ (5:5). De herders zijn er bij Lukas, al citeert hij Micha niet. Het zijn de herders die de schapen weiden die voor de offers in de tempeldienst bestemd zijn.
De vlucht naar Egypte is een omgekeerde exodus. De eerstgeboren Zoon wordt bedreigd door Herodes, die als farao alle jongetjes van Bethlehem laat vermoorden. In de nacht wijkt Jozef met het kind en zijn moeder naar Egypte. Het land van de duisternis, dat Israël haastig in de nacht moest verlaten, wordt hun wijkplaats, tot de dood van Herodes. Dan keren ze terug, één met Israël. Want het woord dat de Here door de profeet Hosea gesproken heeft, wordt vervuld: Uit Egypte heb Ik Mijn zoon geroepen (Hos. 11:1). De uittocht wordt weer rechtgezet. Die zoon is Israël. Ook deze zoon is Israël. Want Gods heilshandelen is een. Zo keert Hij terug naar het land Israël.
‘… Uw volk Israël.’
Opmerkelijk in de liederen die in Luk. 1 en 2 gezongen worden is de plaats van Israël. Volstrekt natuurlijk zijn ze gedacht vanuit Israël en gericht op Israël. Gods handelen met Zijn verbondsvolk staat centraal. ‘Hij heeft zich Israël, zijn knecht, aangetrokken, om te gedenken aan barmhartigheid’ (Luk.1:54). ‘Geloofd zij de Here, de God van Israël, want Hij heeft omgezien naar zijn volk en heeft het verlossing gebracht’ (1:68). En Simeon spreekt van een ‘licht tot openbaring der heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël’.
Enerzijds zijn ze een persoonlijk getuigenis, anderzijds drukt juist dit getuigenis de verwachting voor heel Israël uit. Het heil dat God voor zijn volk bestemd heeft, wordt in een persoonlijke ontmoeting ervaren. Zo is Maria, de dienstmaagd, één met Israël, de Knecht. De cantica hebben een profetisch karakter. Heel het Oude Testament klinkt er in mee.
In de lofzangen van Maria en Zacharias vallen een paar kernwoorden op. Barmhartigheid (eleos) omsluit het middendeel van Maria’s lied (vs. 50 en 54). Ze geldt alle geslachten die God vrezen, alle geslachten van Israël, zijn knecht, die Hij in barmhartigheid gedacht. Dit gedenken van de barmhartigheid grijpt terug op Gods omzien (epiblepoo) naar zijn dienstmaagd (vs. 48). Omzien is barmhartigheid betonen, in gunst gedenken. Zo horen wij het bij Zacharias. De God van Israël heeft ‘omgezien (episkopoo) naar zijn volk en verlossing gebracht’ (vs. 68) en Hij zal in barmhartigheid omzien (vs. 78). Ook hier vormt het woord een inclusie. Gods heilshandelen met Israël wordt erdoor omsloten.
Daarover hebben Maria en Zacharias heel concrete gedachten: God verlost Israël van zijn vijanden, van de wereldse machthebbers die het onderdrukken, en voert het terug naar een situatie, waarin Israël Hem zal dienen in heiligheid en gerechtigheid. In de terugkeer naar de gehoorzame dienst aan God ligt de vergeving van de zonden. Zo is Israël Gods knecht, Knecht des HEREN, zoals bezongen door Jesaja. Zo kent Israël Gods heil. Zacharias bezingt de Messiaanse tijd, zoals Israël die de eeuwen door verwacht.
Die verwachting heeft een vaste grond. God heeft gesproken tot de vaderen, d.w.z. Abraham en zijn zaad. Hij heeft het zelfs in een eed aan Abraham gezworen (Gen. 22:16-18). In andere bewoordingen horen wij opnieuw wat ook het ‘Boek van de wording van Jezus Christus, zoon van David zoon van Abraham’ ons vertelde. In het huis van David, zijn knecht, wordt een hoorn des heils opgericht. Het herstel van het huis van David is nog een element uit de Messiaanse verwachting van Israël van alle tijden.
Zo zingen de lofzangen over het herstel van Israël, dat bij de komst van Jezus Christus verwacht wordt. Maar dit herstel heeft wereldwijd betekenis. Het heil is bereid ‘voor het aangezicht van alle volken’ (Luk. 2:31) en het is ‘licht tot openbaring der heidenen’. Daarover nu nog enkele overwegingen.
Vooral in de lofzang van Simeon komt dit aspect naar voren. We zouden het in paulinische zin in ‘Abraham en zijn nageslacht’ (Luk. 1:55) kunnen horen, maar dat is niet Maria’s bedoeling. Bij Zacharias is de nationale betekenis van Abraham evenmin in twijfel te trekken. Simeon ziet het in universeel perspectief. Wat bedoelt hij? Ook in dit lied horen wij de woorden van de Profeten klinken. Jesaja 40:5 volgens de Septuaginta: ‘En alle vlees zal het heil van God zien’. Jes. 52:10: ‘De HERE heeft zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volken[18] en alle einden der aarde zullen zien het heil van onze God’. Jes. 42:6: ‘… tot een licht voor de natiën’. 49:6: ‘Ik stel u tot een licht voor de volken’. Tot tweemaal toe wordt de Knecht des HEREN aangesteld tot or-gojim, phoos ethnoon. Uit de directe context blijkt dat de volken daardoor het heil van God gaan zien. De gojim zijn de volken der aarde, zeventig, volgens Genesis, tegenover wie Israël als het uitverkoren volk staat. Dit volk is het licht, dat de duisternis van blindheid en gevangenschap (Jes. 42:7) overwint. De volken komen aan het licht. Ze zijn in de duisternis (Jes. 49:9), maar worden daaruit geroepen: ‘Komt te voorschijn[19]!’ Dit licht onthult, openbaart de volken in hun staat van duisternis zonder God. Door dit licht komen zij in een nieuwe verhouding tot God.
Nu dit licht is opgegaan, kunnen zij ook niet meer onverschillig blijven tegenover Israël. Want het is de ‘heerlijkheid van Uw volk Israël’. Als de afgoden van Babel ontmaskerd worden, zegt God: ‘Ik geef in Sion heil, aan Israël mijn luister’(Jes. 46:13). Als de volken in hun duisternis aan het licht komen, zien zij de heerlijke glans van God, die bij Israël woont. Dat is het heil. Nergens anders komt het licht in de wereld en nergens anders komt deze wereld aan het licht.
[1] P. Stuhlmacher, Biblische Theologie des Neuen Testaments bnd. 2, Göttingen 1999, p. 118.
[2] Beresjit Rabba 1,4 (ed. Theodor-Albeck). De midrasj geeft uitvoerige beschouwingen op het woord beresjit, o.a. dat het gelezen moet worden als bara sjit: Hij schiep het fundament, of: Hij schiep zes, waarbij sjit een nevenvorm is van sjesj, zes. De geciteerde ‘bewijsplaatsen’ hebben resjit, begin, of een synoniem van br’, of een tijdsaanduiding.
[3] Hebr.: ‘ala bamachshava – het was de intentie, het plan; Jastrow, Dictionary of the Talmud, s.v. machshava.
[4] Het werkwoord q-n-h kan zowel ‘bezitten, verwerven, kopen’, als ‘scheppen, in het aanzijn roepen’ betekenen.
[5] Zie vorige noot.
[6] Hebreeuws: lifné. In onze vertalingen weergegeven met ‘zolang als’.
[7] H. Vreekamp, in: Postille 2001-2002, Zoetermeer 2001, p. 40 e.v.
[8] J. Gnilka, Das Matthäusevangelium, Verlag Herder Freiburg im Breisgau 1986, p. 18.
[9] Gnilka, id., p. 11/2.
[10] Op het verschil tussen alma en betula wil ik hier niet ingaan. De hele kerkgeschiedenis door is de maagdelijke geboorte betwist. Origenes kende al de tegenwerping, die ook in vroege Joodse polemiek voorkomt, dat Maria zwanger zou zijn van een zekere Panthera (of Pandera), een Romeinse soldaat. Deze naam is wel zeker een verbastering van Parthenos, maagd. Uit een zorgvuldige analyse van de Evangelietradities blijkt, dat de maagdelijke geboorte een zeer vroege Joods-christelijke traditie is. Zie P. Stuhlmacher, Biblische Theologie des Neuen Testaments bnd. 1, Göttingen 1997 (2. Auflage) p. 188vv. en Gnilka, ibid., p. 22-33.
[11] De combinatie hineh + participium heeft betrekking op het ophanden zijn van de gebeurtenis.
[12] Ook Stuhlmacher, bnd. 1 p. 216, wijst op deze inclusie die het hele Evangelie omvat. In Jes. 8:8 en 10 wordt nog eens over Immanuël geprofeteerd.
[13] Dit antwoord zal door de volken gegeven worden op de wijze van Zach. 8: wij zullen met u gaan, want wij hebben gehoord: God is met u.’
[14] Lapide in: P. Lapide en H. Gollwitzer, Een vluchtelingenkind, Baarn 1984 (heruitgave: 1993), die de familie helemaal plaatst in de kringen van het verzet tegen de Romeinen.
[15] Grieks: anatolè. De wijzen zagen de ster in zijn anatolè.
[16] In de Joodse traditie symbool geworden van elke vijand van Israël en m.n. sleutelwoord voor Rome. Herodes was van huis uit een Edomiet.
[17] Dit is de curieuze vertaling van de Septuaginta. Het deelwoord ‘reddend’ is m.i. opmerkelijk in het verband van de geboortegeschiedenis.
[18] Weliswaar verandert Lukas in zijn toespeling op dit vers pantoon toon ethnoon in pantoon toon laoon, terwijl hij overigens laos reserveert voor Israël. Dat wil echter niet zeggen dat dit heil een nieuw Godsvolk doet ontstaan, zoals sommige commentatoren waar willen hebben, vgl. H. Schnürmann, Das Lukasevangelium, Verlag Herder Freiburg im Breisgau 1984, p. 125. Veeleer wordt hiermee de nieuwe verhouding van de volken tot God aangeduid.
[19] Hebr.: higgalu. LXX: anakaluphthènai – onthuld worden. De bedekking wordt weggenomen (2Kor.3: 16).