Over de nieuwe tijd, die op Golgotha is aangebroken, lezen we in Rom. 3:21,22: “Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden – de thora en de profeten getuigen ervan – en wel gerechtigheid Gods door het geloof van de Messias”. Zijn geloof is ons behoud. Wij zijn verzorgd van de wieg tot over het graf. Gratis, om niet, hebben wij zondaars eeuwig leven te verwachten. Omdat Jezus zich aan dat kruis er doorheen geloofde en vertrouwde dat God hem uit de dood tot het leven zou opwekken. Niets van onze kant komt daar aan te pas, alleen op de Messias en zijn geloof kunnen wij pleiten. Zijn overwinning op de satan wordt ons tot gerechtigheid gerekend.
Daarom is het nodig elkaar te waarschuwen voor de geest van de tijd. De apostelen hadden daar ook de handen aan vol in hun dagen. Petrus moest in zijn tweede brief die hij richtte “aan hen, die een even kostbaar geloof als wij hebben verkregen door de gerechtigheid van onze God en onze Messias Jezus” waarschuwen voor dwaalleraars, die in hoofdstuk 2:10 aldus beschreven worden: “Vrijheid spiegelen zij voor, hoewel zij zelf slaven des verderfs zijn.” Paulus waarschuwt dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen, want, zegt hij in 2 Timotheüs 3:1,5: “de mensen zullen zelfzuchtig zijn, met meer liefde voor genot dan voor God, terwijl zij met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben.”
In 2 Tim. 4:3 wordt onze tijd reeds aangekondigd met een waarschuwing erbij: “want er komt een tijd dat de mensen de gezonde leer niet meer verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerten zich leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren. Blijft gij echter nuchter onder alles!” Die tijd van verdichtsels is onder ons: het utopia van de christen-radikalen en de gewetensbezwaarden, de Pax Christi mensen. Zij zijn de doeners van onze tijd, de strijders voor gerechtigheid, de doe-het-zelvers van de goede werken, terwijl zij onder een schijn van godsvrucht niet wensen te erkennen dat God nu in deze tijd aan Israël in haar huidige staat zichtbaar trouw wil blijven.
De kerken zijn onthutst over deze tijd: lege banken, kleine collectes, vervallende gebouwen, geen interesse voor het woord van God, dat beeld vertoont het kerkelijke bedrijf in onze schijnchristelijke landen. Met Paulus vraag ik: “wat dan?” Jezus maakt ons erop attent dat wij op de tekenen der tijden goed acht moeten slaan. Immers, voorafgaand aan zijn wederkomst zegt hij in Lucas 21:10: “dan zal volk tegen volk opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk; er zullen grote aardbevingen en nu hier, dan daar, pestziekten en hongersnoden zijn. En Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zijn.” We kennen de berichten in de media over de miljoenen doden door honger, aids en aardbevingen, maar zullen deze berichten de christenheid erbij bepalen dat, nu Jeruzalem niet meer door de heidenen vertrapt is, de wederkomst van de Messias nabij kan zijn? Het lijkt mij dubieus. Althans nu gedraagt die christenheid zich nog als in de dagen van Noach voor de zondvloed: veel te veel etende en nog veel meer drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, en dat terwijl de situatie ons juist door Jezus ter waarschuwing werd voorgehouden.
Regelmatig blijkt mij dat er bij de doorsnee christen een tegenzin bestaat bij de gedachte aan een wederkomen van Jezus op aarde. ‘Laat mij eerst van mijn kinderen, man en fijne huis genieten’, zei mij een jonge vrouw die zich christen noemt. Maar de Zoon des mensen komt op een uur dat de wereld hem niet verwacht, zegt Jezus. “Wees dus anders dan de wereld!”
Mogelijk leeft het joodse volk meer uit die verwachting dan de christenheid. Immers, het twaalfde artikel van de geloofsbelijdenis van Maimonides in het ochtendgebed, dat dagelijks gebeden wordt door elke vrome Jood, het gebed dat ook door velen gezongen werd toen zij over de drempel van de gaskamers stapten, luidt: “Ik geloof met al mijn vertrouwen in de komst van de Messias. En zelfs als Hij draalt geloof ik ondanks alles; ondanks alles verwacht ik Hem iedere dag. Ik geloof!”
Zou het misschien kunnen zijn dat de christenheid uit angst sectarisch en fundamentalistisch genoemd te worden, afstand deed van een letterlijk en lijfelijk terugkerende Messias? Zou het alleen het joodse volk, samen met enkelingen uit de kerken dezer verdwaasde wereld gegeven zijn, die verwachting nog te kennen en levend te houden? Jezus zelf heeft ook in die richting gedacht toen Hij in Luc. 18:8 pessimistisch opmerkte: “doch als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?”
Voor zover het ons betreft, wij zijn de bevoorrechte eerstelingen, wij weten dat niets ons zal scheiden van de liefde van de Messias. Door Hem zijn wij overwinnaars en verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God. Die liefde zal zich openbaren wanneer de Messias ons bij zijn wederkomst in een oogwenk, een ondeelbaar ogenblik, veranderen zal en ons vergankelijk lichaam onvergankelijkheid zal hebben aangedaan. Dan zal het woord vervuld zijn dat Jezus ons naliet in Johannes 5:24: “Voorwaar, voorwaar Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven!”
Overgenomen uit Hadderech, maandblad van de Nederlandse vereniging van Jesjoea Hammasjiach belijdende Joden. 57e jaargang nr. 4, april 2003, p. 3/4.