Het christendom, maar ook de filosofie, hebben een sterke neiging om te generaliseren. Filosofen zoeken naar het zijn, de moraal streeft het maximale goed voor een zo groot mogelijk bereik na. Het christendom belijdt de weg tot behoud voor heel de wereld. En daar hoeven we niets vanaf te doen.
De vraag in dit artikel is: kun je Bijbelteksten altijd generaliseren? Het lijkt een mechanisme dat diep in het christendom verankerd zit. Natuurlijk heeft het christendom een universele boodschap, op grond van het universele evangelie dat Christus gestorven is niet alleen voor onze zonden, maar ook voor die van de wereld (1Johannes) en dat het evangelie van het koninkrijk aan de hele wereld gepredikt moet worden en dan zal het einde komen (Mat. 24:14). Maar is daarmee elke uitspraak in de Bijbel universeel en in zekere zin tijdloos geworden?
Ik ben mij ervan bewust dat ik mij op hellend vlak begeef. Maar ik meen toch te moeten constateren dat niet elke Bijbelse uitspraak universeel en boventijdelijk bedoeld is. Ik ben er zelfs van overtuigd dat we sommige teksten geweld aan doen als we ze wel zo lezen. Uit de context kunnen we begrijpen wat de draagwijdte is van een tekst. Daarom moeten we ieder woord altijd zorgvuldig in zijn context bestuderen.
Neem de Goddelijke opdracht in het Oude Testament om de volken in Kanaän uit te roeien. De Joodse uitleg heeft daarvan altijd gezegd dat dat een opdracht was die alleen gold voor Jozua toen hij Israël het land binnenleidde. En alleen voor die volken waarvan God in Genesis 15 tegen Abraham zegt dat de maat van hun ongerechtigheid op een gegeven moment vol zal zijn.
Teksten die zo veralgemeniseerd worden zijn vaak een negatieve kwalificatie van de Joden. Er wordt een uitspraak over een bepaalde groep Joden gedaan en in de werkingsgeschiedenis van de tekst is dat tot een kwalificatie van alle Joden door alle tijden geworden. Het bekendste voorbeeld is waarschijnlijk de tekst in Mat. 27: zijn bloed over ons en onze kinderen, geroepen door de mensen die op het plein voor de rechterstoel van Pilatus staan.
Maar zo zijn er veel meer. In Johannes 8 zegt Jezus tegen de Joden die voor Hem staan dat zij de duivel als vader hebben. Zegt Hij dat daarmee alle Joden? Dat kan nooit de bedoeling zijn. Net zo min als Petrus die door Jezus op een gegeven moment, nota bene meteen na diens belijdenis, satan genoemd wordt. Daarmee is Petrus ook niet voor altijd als satan aangemerkt. Het is een uitspraak die betrekking heeft op dat moment.
Paulus vaart uit tegen de Joden van Thessalonica. Ze weerstaan God voortdurend en hebben zich voor altijd buiten de genade geplaatst. Geldt dat dan voor heel Israël? Natuurlijk niet. De gemeente van Jezusgelovigen in Thessalonica had te lijden gehad van de Joden in die plaats. En dat laat Paulus niet onberoerd. Maar er waren natuurlijk in andere plaatsen – en waarschijnlijk ook in Thessalonica – Joden en Joodse gemeenten die veel welwillender stonden tegenover de eerste christenen. Het gaat dus puur en alleen om een plaatselijk conflict, waaraan geen omvattende visie op Israël aan ontleend kan worden.
En dan is er de synagoge van de satan in Openbaring 2 en 3, zij die zeggen dat zij Joden zijn maar ze zijn het niet. Je kunt die uitspraak op twee manieren lezen: het zijn weliswaar geboren Joden, maar door hun opstelling zijn ze in feite geen Joden meer. Of het zijn heidenen van huis uit, die zich om wat voor reden dan ook uitgeven voor Joden. Maar ze zijn de echte Joden meer tot last dan tot lust. Hoewel ik neig naar de tweede lezing, is er geen doorslaggevend argument voor de ene of de andere uitleg. Wat m.i. wel duidelijk is, is dat het hier gaat om een groep in die twee gemeenten in Klein-Azië gaat en dat het nooit als kwalificatie van Israël als geheel mag gelden. Tegen de achtergrond van de strikte gehoorzaamheid waar Openbaring voor staat moet het betrekking hebben op groepen, hetzij libertijnse Joden, hetzij Judaïserende heidenen, die het niet zo nauw nemen met de Thora.
De boodschap van dergelijke teksten zal dus in een andere richting gezocht moeten worden.
De hang tot generaliseren beperkt zich niet tot Bijbelteksten. Op het internet circuleert een lijstje met zogenaamde uitspraken uit de Talmoed waaruit zou moeten blijken wat voor misantropisch boek de Talmoed eigenlijk is. Merkwaardig is dat dit lijstje opduikt op islamitische sites, maar ook bij extreemrechtse neonazistische sites, en zelfs bij uiterst fundamentalistische sites. Wie de citaten natrekt, ontdekt dat de opsteller van het lijstje geen benul heeft van wat de Talmoed is. Het gaat om vijf of zes zinnen, die uit hun verband zijn gerukt, foutief of tendentieus vertaald, en in een geval zelfs gewoon verzonnen. Ze worden verondersteld representatief te zijn voor zo’n omvangrijk en complex oeuvre als de Talmoed, maar zijn dat natuurlijk niet.